Veel reformatorische en arminiaanse theologen vermengen
en verwarren teksten over universele rechtvaardiging (Rom. 3:23-24; 5:18) en het oordeel over en loon voor de heiligen (2 Kor. 5:10). Daarom geloven velen ten onrechte dat hun de gave van het eeuwige leven weer afgenomen kan worden, of dat goede werken niet belangrijk zijn. Beide standpunten zijn onjuist. Door een verkeerde interpretatie van deze schriftgedeelten worden veel christenen misleid. En verslagen door wanhoop of door de macht van de zonde,
zijn zij niet in staat straks met Christus te heersen in het duizendjarig rijk. De auteur stelt in dit boek dat een gelovige
het eeuwige leven niet meer kan verliezen, maar dat zijn werken bepalen of hij toegang krijgt tot het duizendjarig rijk en wat zijn positie daarin zal zijn. De vraag die de auteur in dit boek probeert te beantwoorden is: wat zijn de effecten van goede en slechte daden op de toekomstige positie van hen die al gerechtvaardigd zijn?